Ooit was ik een harde gele kern
zo klein en toch zo vol van potentieel.
Ik ontwikkel mij als één geheel
gelijk het universum met haar sterr’n
uiteenknalt als een deeltje in het CERN.
Alles beter dan vermaald tot meel.
Ik ontpop graag in een pan met steel.
Mijn maïsknal hoor je donderen in Bern.
Mijn tututje werd een chic gewaad.
Ik voel de blikken op mijn maïs gericht.
De adamsappel onder mijn gezicht
is het die mijn heerlijkheid verraadt.
Zien wie ik was – niet ben – maakt mij zo kwaad
ontploft mijn maïsje in een knal van licht.
Sonnet gemaakt tijdens Poësoep met Danny, Christel, Roelf, Nico, Bauke en
Tove